zondag 20 januari 2019

Huis en thuis

Judith Flanders, The Making of Home: The 500-year Story of How Our Houses Became Home (GB 2014).
Geschiedenis, 368 pp.
Niet in het Nederlands vertaald


Vraag een kind om een huis te tekenen en je krijgt zonder aarzelen iets met een puntdakje, een deur en ramen. Iedereen weet wat een huis is, maar hoe teken je 'thuis'? Een huis is een fysiek object, 'thuis' is een idee. Een idee waar de sprekers van de Germaanse en de Finoegrische talen (zoals Fins en Hongaars) wél een woord voor hebben en de sprekers van de Romaanse en Slavische talen niet. Die constatering vond ik wel frappant. Heel Noordwest Europa en een groot deel van Midden-Europa heeft een woord voor 'thuis', net als wij, maar Zuid- en Oost-Europa niet. Wat voor conclusies je daaraan kunt verbinden weet ik niet helemaal, maar het is verleidelijk om te denken dat het hele idee van huiselijkheid typisch iets van Noord-West- en Midden-Europa is. Fransen en Italianen flaneren, wij zitten gezellig thuis. Flanders onderzoekt hoe het idee van 'thuis' zich de laatste 500 jaar in vooral Noordwest Europa en (via immigratie) Noord-Amerika heeft ontwikkeld, hoe het begrip 'privacy' ontstond, wat de invloed van nieuwe technologie op het gezinsleven was en nog veel meer interessante informatie, met aardig genoeg ook regelmatig aandacht voor Nederland.

Om met dat laatste te beginnen: het barst van de schilderijen van huiselijke tafereeltjes in de Nederlandse Gouden Eeuw, maar historicus Flanders waarschuwt ons er voor om ze al te letterlijk te nemen. De interieurs die we zien zijn door de schilder zo aangepast dat de zichtlijnen en de compositie in de eerste plaats zijn artistieke visie uitdrukken of de symbolen die hij wil laten zien. En de portretten waren vooral statusverhogend bedoeld. Net als de glossy woonbladen van tegenwoordig geven ze eerder het soort interieur weer dat de statusgevoelige geportretteerde als ideaal zag, niet de dagelijkse realiteit. Want ook toen al was het interieur van je woning iets waarmee je je plaats op de maatschappelijke ladder kon uitdrukken en je 'goede smaak' kon laten zien. Op dat soort portretten zie je een 'strak' interieur waar de dagelijkse troep weggelaten is om de dure statusobjecten zo goed mogelijk uit te laten komen, maar uit de talloze inventarissen uit die tijd blijkt dat de meeste gegoede burgers een huis stampvol spullen en spulletjes hadden. Al die spulletjes hadden alles te maken met de grote sociaal-economische revolutie die zich destijds als één van de eerste in nieuwe handelsnatie Nederland voltrok: het ontstaan van een kapitalistische consumptiemaatschappij.

Schilderij van Jan Steen. Alleen vader
heeft een zitplaats aan tafel.
In die tijd, dat wil zeggen tot de volgende sociaal-economische revolutie - te weten de Industriële - was thuis nog een plek waar niet alleen gewoond maar ook gewerkt werd. Alle functies liepen er door elkaar. Het werk van de vrouw des huizes (zoals spinnen en naaien, karnen, voor de kippen zorgen, de groentetuin bijhouden, wassen voor anderen) was voor de meeste gezinnen net zo onmisbaar als dat van de heer des huizes. Echtgenoten waren economische partners en zodra het even kon, werkten ook de kinderen mee. Vertrekken met aparte functies waren er alleen bij de rijksten. Redelijk wat mensen, behalve de armsten, hadden na de middeleeuwen wel een apart slaapvertrek, maar de rest van het huis (meestal maar één kamer) was multifunctioneel. Er was vaak maar één haard en dus één verwarmde kamer, zelfs in de huizen van de beter gesitueerden, rond welke het hele huiselijke en een deel van het werkende leven zich afspeelde. Fornuizen waren nog niet uitgevonden, dus koken deed men boven het vuur van de haard. Omdat daar maar één pot paste, bestond de maaltijd voor bijna iedereen vooral uit eenpansgerechten, meestal een soort dikke maaltijdsoep. Voor de armere mensen was meubilair een luxe. Er was dan wel een tafel, maar nauwelijks stoelen en de kinderen aten staande, zoals op het Schilderij van Jan Steen hierboven. Het nostalgische idee van de hele familie aan tafel rond de pot is iets van later datum en voor een deel dus valste nostalgie.

In dit Victoriaanse schilderij van Mary Ellen Best zien we
rolgordijnen voor de ramen om het daglicht tegen te houden
Privacy was een begrip dat onbestaanbaar was in een samenleving waar iedereen de hele tijd noodgedwongen op elkaars lip zat. Pas toen er in de negentiende eeuw betaalbaar gas kwam en aparte vertrekken goed verlicht en verwarmd konden worden veranderde dat. Inmiddels werkten ook steeds meer mannen buitenshuis, in de fabriek en op kantoor, en kwam er voor het eerst een scherpe scheiding tussen de privésfeer en de publieke sfeer. Het huis werd het domein van de vrouw en de kinderen, en huiselijkheid werd een burgerlijke deugd. Waar voorheen licht een schaars goed (want alleen overdag gratis beschikbaar, en kaarsen waren schrikbarend duur) werd al te veel licht nu gezien als 'hard' en 'opzichtig'. Nu dankzij de industrialisatie goed textiel eindelijk betaalbaar was geworden, kwamen gordijnen in zwang voor iedereen en werd de privésfeer nog verder afgesloten van de publieke sfeer. Thuis werd ook een plek waar je je, voorzien van alle eigentijdse comfort, terug kon trekken voor de meedogenloze industrialisatie en alles wat dat met zich mee bracht.

Vervolgens werd dat weer een verschijnsel waar de modernistische architecten van de twintigste eeuw zich mooi tegen af konden zetten. Gezelligheid mocht niet meer. Voor ontwerpers als LeCorbusier en Gropius werd het moderne huis en het daarbij horende meubilair in de eerste plaats een staaltje om te laten zien hoe baanbrekend en bijzonder hun ontwerpen waren. Het ging om de show. Comfort speelde geen rol. Want wees eerlijk, hoe fijn zit zo'n Rietveldstoel nou? Daar ga je toch niet lekker een hele middag in zitten lezen? Veel karakteristieken van het moderne naoorlogse huis, die wij als vanzelfsprekend zien, zijn ingegeven door schaarse bouwgrond. Krappe huizen lijken groter door enorme maar helemaal niet praktische raampartijen en door de keuken in de woonkamer te integreren. Waarbij we met dat laatste weer terug zijn bij de multifunctionele vertrekken van vroeger.....

Judith Flanders heeft een boek geschreven waar ik erg van heb genoten en veel van heb opgestoken. Sommige lezers beklagen zich erover dat ze er teveel achtergrondinformatie bij haalt, maar ik vond het juist heel interessant om te lezen dat lang niet alle talen in Europa een woord voor 'thuis' hebben of hoe je interieurschilderijen moet interpreteren, wat de invloed van het protestantisme was of die van het feit dat men in Noordwest-Europa op veel latere leeftijd trouwde dan elders. Daarnaast is ze ook heel vaak wel nadrukkelijk rechtstreeks on topic, met allerlei leuke wetenswaardigheden over de eerste inbouwkeukens, de opkomst van het bestek, hoe verschrikkelijk duur bedden ooit waren, wanneer er voor het eerst tuinhekken kwamen en de verrassende herkomst van de veranda in Amerika. Een echte aanrader voor de liefhebber.

PS Aarzel niet om je eigen commentaar toe te voegen. Ik stel het zeer op prijs als mensen de moeite nemen om reacties of aanvullingen te plaatsen. Heb je dit boek besproken op je eigen blog? Dan zou het fijn zijn als je een link bij de reacties plaatst.

8 opmerkingen:

  1. Voor een huismus als ik lijkt mme dit een interessant boek!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooie bespreking, lijkt mij ook interessant maar ik zet het even wat verder op de lijst want ik schiet weer helemaal uit de bocht met mijn aankopen :)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Begrijpelijk. Ik kan het zelf ook maar niet goed afleren, datveel te veel boeken kopen. Mijn enige excuus is dat er ook veel te veel moois is.

      Verwijderen
  3. Lijkt me een leuk boek! Heb wel een aanmerking tav de modernisten, die hadden wel degelijk een ideaal voor ogen, zeker Rietveld, en ook de Bauhaus-mensen, juist voor de 'gewone man,' om licht en frisheid in hun interieur te brengen. Ze waren zeker geen pure ego-gedreven nieuwlichters.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Je hebt gelijk, het staat er wat te kort door de bocht. Probleem is wel dat de gewone man over het algemeen helemaal niet zat te wachten op kamers met glazen wanden die moeilijk warm te stoken waren en 's zomers veranderden in een broeikas. Ik zie het ook bij de Arts en Crafts Movement, waar ik nu een programma overvolg. Allemaal heel idealistisch en ontzettend mooi, maar uitsluitend te betalen voor de rijken. Of misschien heb ik mijn werkpraktijk teveel te maken gehad met toparchitecten die ook heel idealistisch deden, maar geen enkel oog voor de wensenvan de gebruiker hadden...

      Verwijderen
  4. Mijn Opa zei altijd: "te is nooit goed, behalve in tehuis en tevreden!" Ik vind het razend interessant dat niet elke taal een woord voor thuis heeft. Net zoals de woorden voor gezelligheid (cozy, gemutlichkeit en het hippe hygghe geen synoniemen zijn, maar allemaal een heel specifieke, haast onvertaalbare lading hebben)

    Ik moest bij het lezen van jouw mooie bespreking nog wel even denken aan dat leuke boek van Lucy Worsley "If walls could talk" en ook "Een huis vol" van Bill Bryson zit vol leuke weetjes over de geschiedenis van behangpapier, zoutvaatjes en grasmaaiers. Een beetje een omgevallen fichebak, maar wel eentje waarin je heel veel leuks ontdekt, volgens mij ook over Rietveld!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Als je het boek van Lucy Worsley leuk vindt, vind je dit ook leuk! Het sluit er mooi bij aan, maar heeft net een wat andere invalshoek.
      Het Nederlandse woord 'gezelligheid' komt ook een paar keer in het boek voor. Inderdaad heel interessant dat dat één van die onvertaalbare woorden is, die iets zegt over de cultuur waarin ze thuis horen.

      Verwijderen