Geschiedenis, 230 pp.
In het Nederlands gepubliceerd als De gekweldenaar woordenaar
Ik ga hetzelfde trucje uithalen als schrijver Simon Winchester en begin met een dramatische ontmoeting. Het is 1896 en de hoofdredacteur van de Oxford English Dictionary (een vele boekdelen beslaand en vele decennia in de maak zijnd woordenboek) gaat eindelijk op bezoek bij de man die als vrijwilliger zo ongelooflijk veel heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit monsterproject. Tot nu toe hebben professor James Murray en de Amerikaanse Dr. W.C. Minor alleen via brief contact gehad, hoewel Dr. Minor niet ver van Oxford woont. Kennelijk is hij een soort kluizenaar en Murray besluit daarom om zelf bij hem langs te gaan. Hij wordt tot zijn genoegen van het station gehaald door een rijtuig met koetsier en naar een groot landhuis gebracht, waar hij wordt ontvangen door een belangrijk uitziend man. Murray zegt iets in de trant van "Dr. Minor, I presume?", waarop hij tot zijn verbazing het antwoord krijgt, dat hij zich in een tbs-kliniek bevindt, dat de man die hij voor zich ziet de directeur is, en dat Dr. Minor een moordenaar is, die vanwege zijn krankzinnigheid de rest van zijn dagen in deze kliniek slijt.
Het is een prachtige anecdote, geschreven en gepubliceerd door een Amerikaanse journalist in 1915, alleen heeft deze ontmoeting nooit in werkelijkheid plaats gevonden. De journalist heeft hem uit zijn duim gezogen. Echter, de ontmoeting had wel degelijk plaats kunnen vinden, want de achtergrondfeiten kloppen, reden waarom dit verhaal tot nog niet eens zo lang geleden voor zoete koek werd geslikt. Totdat Simon Winchester zich in de zaak verdiepte en bleek dat ook de werkelijkheid al dramatisch genoeg was.
Dit verhaal heeft drie dramatis personae: dr. William Minor, prof. James Murray en de OED ofwel de Oxford English Dictionary. De OED was het meest ambitieuze woordenboek ooit ondernomen. Het moest alle woorden in de Engelse taal die ooit op schrift waren gezet bevatten en elke betekenisnuance daarvan, vergezeld van toepasselijke citaten. Hoofdredacteur Murray had een hele batterij mensen onder zich, maar het meeste werk werd gedaan door vrijwilligers die alle teksten van de middeleeuwen tot nu (ca. 1880) naplozen en interessante citaten inzonden. William Minor was één van de vrijwilligers die het meeste bijdroegen en wiens bijdragen altijd van zeer hoge kwaliteit waren.
Maar deze Dr. William Chester Minor was ook een tragische figuur. Hij was een medicus uit een welgestelde Amerikaanse familie, die mogelijk werd getraumatiseerd door zijn ervaringen in de Amerikaanse Burgeroorlog. In ieder geval kreeg hij daarna last van waanideeën. Het begon met paranoïa, die ernstig genoeg was om hem op te laten nemen. Na een tijdje leek het weer goed genoeg te gaan om hem te ontslaan en vertok William Minor naar Europa, om te lezen en te schilderen en aldus zijn getroubleerde geest tot rust te laten komen. Helaas, zijn waanideeën namen steeds meer bizarre vormen aan. In Londen was hij ervan overtuigd dat elke nacht kwaaie lieden zijn kamer binnendrongen. Deze paranoia nam zulke ernstige vormen aan, dat hij in de nacht van 17 februari 1872 met zijn dienstpistool naar buiten rende om zo'n imaginaire schurk te achtervolgen, waarbij hij een volkomen onschuldige voorbijganger doodschoot, een straatarme arbeider met zes kinderen en een zevende op komst. Minor werd veroordeeld en kreeg tbs.
In de kliniek werd Minor niet behandeld, want niemand wist hoe met zijn ziekte om te gaan. Waarschijnlijk zou hij nu de diagnose schizofrenie gekregen hebben en had men hem medicijnen voorgeschreven, maar dat ziektebeeld was toen nog niet beschreven. Overdag was Dr. Minor een normale, ontwikkelde, fijngevoelige man; 's nachts werd hij gekweld door de akeligste waanvoorstellingen. Uit zijn dossier van juni 1875:
"The doctor is convinced that intruders manage to get in - from under the floor, or through the windows - and that they pour poison into his mouth through a funnel: he now insits on being weighed each morning to see if the poison has made him heavier." (p. 124)Overdag begon Minor steeds depressiever te worden, totdat hij een oproep van James Murray las om vrijwilligers voor de OED. Minor had als bemiddeld man een bevoorrechte positie in de kliniek, waar hij over twee kamertjes beschikte, waarvan hij er één had ingericht als bibliotheek met onder meer bijzondere zeventiende-eeuwse boeken. Minor ging aan de slag, bedacht zijn eigen systeem en werd één van de allerbelangrijkste bijdragers aan het project van Murray.
Minor had vreselijke wroeging over zijn daad en probeerde er alles aan te doen om iets, al was het ook maar heel weinig, goed te maken. Hij steunde de weduwe van de man die hij had doodgeschoten financiëel, maar waarschijnlijk was het vooral zijn jarenlange arbeid aan de OED die hem overeind hield. Uit de brieven die hij aan Murray schrijft, blijkt volgens Winchester dat,
Minor wants desperately to know that he is being helpful. He wants to feel involved. He wants, but knows he can never demand, that praise be showered upon him. He wants respectability, and he wants those in the asylum to know that he is special, different from others in their cells. (p. 156)Het OED-project nam overigens 70 jaar in beslag, was pas klaar in 1927 toen Murray en Minor al dood waren en besloeg uiteindelijk twaalf dikke boekdelen. De totstandkoming van zo'n enorm naslagwerk alleen is al interessant genoeg, maar Simon Winchester heeft zich in dit boek vooral geconcentreerd op de rol van William Minor. Hij doet dat heel bewust door er een spannend verhaal van te maken dat is opgebouwd als een roman (compleet met flashbacks en sfeerbechrijvingen) en niet als een droog chronologisch overzicht. Minpunten zijn echter dat voetnoten en bibliografie ontbreken en dat Winchester zich wat teveel te buiten gaat aan speculatie. Uitstekend leesbaar is dit boek echter zonder meer en het bevat ook een hoop informatie over de totstandkoming van de OED, die ik als taalliefhebber met plezier tot mij heb genomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten